Mawyc Group

Openess

Mystery

Back to overview

Langzaam, zo snel als ze konden

Ik weet niet zeker of je bestaat, maar ik nodig je wel uit voor mijn feest. Morgen op het strand. Als je bestaat, kom je dan?

Toon Tellegen

MYSTERIE

Ver weg in de oceaan, dicht bij de bodem van een trog, tussen een paar rotsen, woonde de potvis. Hij lag roerloos in het diepe water en keek voor zich uit. Hij had het gevoel dat hij iets niet uit het oog mocht verliezen, maar hij wist niet wat. Nog nooit had hij zijn ogen gesloten. Misschien kijk je maar één keer om je heen, dacht hij.

Hij lag daar helemaal alleen en kreeg zelden bezoek. Als hij er goed over nadacht kreeg hij eigenlijk nooit bezoek en was er zelfs nog nooit iemand bij hem langs geweest. Hij wist ook niet hoe iemand eruit zou zien. Een heel enkele keer zuchtte hij. Dan kwam er wat zand van de bodem los en werd het water om hem heen troebel. Dat vond hij een gevaarlijke toestand en dan zei hij tegen zichzelf alsjeblieft, je mag alles doen, maar niet zuchten. Dan gingen er jaren voorbij tot hij zich plotseling zo maar vergat en weer zuchtte. Nu doe je het weer! zei hij dan tegen zichzelf, terwijl zandkorrels in zijn ogen prikten. En ik heb nog zo gezegd.

De potvis vermoedde dat hij daar eeuwig zou liggen.

Maar op een dag dwarrelde er een briefje naar beneden, dwars door de oceaan heen, met een steentje eraan, zodat het goed zonk. Het bleef voor de potvis op de bodem van de oceaan liggen.

Wat is dan nou? dacht de potvis. Een briefje! Daar heb ik nog nooit van gehoord. En ik weet niet eens of ik kan lezen. Hij maakte het briefje open en tot zijn geluk bleek hij te kunnen lezen. Hij las:

Beste potvis,

Ik weet niet zeker of je bestaat, maar ik nodig je wel uit voor mijn feest. Morgen op het strand. Als je bestaat, kom je dan? De meeuw

De potvis was zo verbaasd dat hij diep zuchtte en even de hele wereld uit het oog verloor. Maar hij vond dat niet erg, want hij kon maar aan één ding denken. Een feest: daar ontmoet ik dus iemand! Hij vroeg zich af of hij iemand wel zou herkennen, als hij iemand zag, en of hij iets mee moest brengen, of iets aan moest doen.

Schuin voor hem lag een stuk koraal, rood en glanzend, en hij dacht dat iemand dat wel mooi zou vinden. Hij stopte het onder een vin en begon in de richting van het strand te zwemmen.

Hij keek nog één keer om. Ik vraag me af of ik hier nog terugkom, dacht hij. Want hij wist niet wat een feest was en hoe lang een feest duurde. Misschien gaat een feest wel nooit voorbij, dacht hij. Weet je wat, zei hij tegen zichzelf, 'we zien wel'.

En uit de diepste diepte van de oceaan zwom hij naar het strand. Vroeg in de avond kwam hij daar aan. Hij stak zijn hoofd boven de branding uit en zag dat het hele strand versierd was met algen, wier en schelpen, en met andere dingen die hij nog nooit had gezien. En hij zag de maan, hoog in de lucht, en de sterren. En voor het eerst deed hij even zijn ogen dicht. Hij wist niet waarom. Er rolde iets uit, langs zijn wangen. Vreemd, dacht hij. En wat bonst er zo in mij?

De meeuw zag hem. 'Potvis!' riep hij. 'Jij bent het!'

Hij vloog op hem af. Dat is dus iemand, dacht de potvis. De meeuw nam hem mee naar de rand van het water en liet hem plaats nemen in een kuil. En die avond ontmoette hij de haai, de walvis en de rog, en de stern zag hij en de albatros, en laat op de avond zelfs de mier.

Ik moet dit goed onthouden, dacht hij, maar hij wist niet waarvoor. Midden in de nacht bereikte het feest zijn hoogtepunt en vroeg de meeuw of de potvis met hem wilde dansen.

'Dat is goed', zei de potvis.

Zij maakten hun rug recht, en de potvis legde een vin op de schouder van de meeuw, terwijl de meeuw een vleugel om zijn middel sloeg. Toen dansten zij, zwijgend en ernstig, op het maanovergoten strand, op de klanken van een langzame branding. Iedereen hield zijn adem in en dacht: zo is er nog nooit gedanst.

De meeuw en de potvis dansten het hele strand over, tot aan de duinen, en weer terug, langs het water, en zij besloten hun dans met een sprong die zo hoog was dat zij wel in de lucht leken te verdwijnen. Toen ploften zij weer op het natte zand neer. Misschien, dacht de potvis, ben ik wel gelukkig nu. Wat hem betreft mocht de tijd verder stilstaan, die nacht, midden op het strand op het feest van de meeuw.

Toon Tellegen